Corso dei Tintori, 21
Als je uit de Santa Croce-kerk komt, sla meteen links af naar de Via Antonio Magliabecchi. Blijf rechtdoor lopen tot de Corso dei Tintori. Sla daar rechtsaf. Op het kruispunt met Via dei Benci ga je links en meteen daarna rechts de Via dei Vagellai in. Passeer het Piazza Mentana en vervolg je weg door de Via dei Saponai tot aan het Piazza dei Giudici.

In deze straatjes vind je geen geniale architecturale pareltjes uit de renaissance, maar let goed op de straatnamen: tintori (ververs), vagellai (boilers of ketels), saponai (inzepers). Allemaal termen die verwijzen naar de textielindustrie, de basis van de Florentijnse economie in de 15de eeuw. Een kwart tot een derde van de Florentijnen was daarin werkzaam. Zelfs voor de Medici, bekend als bankiers, vormde textiel de basis van hun handelsimperium.
Dat lijkt evident in een tijd dat de textielindustrie bloeide in Europa, maar voor een stad als Florence was dat niet zo. De schapen in en om Florence gaven niet voldoende wol om hun textielindustrie draaiende te houden en de wol die ze produceerden was niet van de gewenste kwaliteit. Daardoor moesten de Florentijnen wol importeren, voornamelijk vanuit Groot-Brittannië en Portugal. Via de haven van Pisa, Livorno of Venetië kwam de wol Italië binnen, waarna ze met ezels over de sierlijke maar niettemin taaie heuvels tot in Florence werd getransporteerd. En zodra de producten waren afgewerkt, moesten ze die met ezelskarren terug over die heuvels en dan met schepen naar de rest van Europa uitvoeren.
Voor de textielindustrie was Florences ligging dus allesbehalve een voordeel, en toch was Florentijns textiel overal in Europa gewild. De reden? Het was van superieure kwaliteit en werd geleverd met een correcte prijs. De gilden beseften dat een te hoge prijs hun marktpositie kon verzwakken en daarom zagen ze erop toe dat de lonen van de arbeiders binnen de perken bleven en dat elke vorm van arbeidersvereniging verboden bleef. Maar de grootste bijdrage van de gilden was hun strenge kwaliteitscontrole met, net voor het textiel verkocht werd, een finale controle uitgevoerd door de Ufficiali delle macchie (Vlekkenbrigade). Textiel dat te veel defecten vertoonde werd meteen vernietigd.
Het Florentijnse textiel werd vooral gewaardeerd voor haar rijke, diepe kleuren. Zelfs afgewerkte stoffen uit Vlaanderen en Frankrijk werden naar Florence gestuurd om er geverfd te worden. De grondstoffen daarvoor (zoals aluin) voerden de Florentijnen in uit het Middellandse Zeegebied, het Nabije en Verre Oosten en Afrika. Dat vereiste een complexe logistieke organisatie want elke kleurstof kwam uit een andere stad of streek, soms duizenden kilometers ver van Florence. De naam van een van de belangrijkste Florentijnse families, de Rucellai, is trouwens afgeleid van oricello (orseille), een roodpaarse kleurstof gewonnen uit korstmos en geïmporteerd uit Majorca.