Artikel verschenen in Geschiedenis Magazine (jaargang 55, n° 5, juli-augustus 2020) en gebaseerd op het boek De geniale stad.
Florence in de renaissance… bij die woorden denken velen spontaan aan de Medici-familie en haar beroemdste telg Lorenzo de’ Medici. ‘Il Magnifico, zoals Lorenzo genoemd werd, heeft zeker een belangrijke rol gespeeld in de culturele bloei van de stad, maar toch was de impact van zijn grootvader Cosimo de’ Medici veel groter en fundamenteler. Wat voor iemand was deze clanleider van de Medici? En wat dreef hem om een fortuin in kunst en cultuur te investeren?
6 oktober 1434. Als een dief in de nacht en vergezeld van zijn getrouwen naderde Cosimo de’ Medici de poorten van Florence. De Medici-leider was uiteraard verheugd zijn geboortestad terug te zien na een jaar ballingschap, maar helemaal gerust was hij niet. Hoe zouden zijn stadsgenoten hem na al die tijd ontvangen? Zouden ze hem in de armen sluiten of vijandig benaderen?
Blunder van de Albizzi
Cosimo de’ Medici was de zoon van Giovanni di Bicci de’ Medici, een ondernemer die, na jaren voor zijn oom gewerkt te hebben, in 1397 zijn eigen bank oprichtte. In 1420 nam de toen eenendertigjarige Cosimo de leiding van zijn vader over en bouwde de familieonderneming uit tot een internationaal zakenimperium met bankfilialen in onder meer Rome, Lyon, Brugge, Londen en Avignon. De Medici beperkten zich echter niet tot bankieren. Zoals de meeste rijke Florentijnse families investeerden ze ook in textiel (de basis van de Florentijnse economie), overzeese handel, vastgoed en landbouw.
Het groeiende succes van deze nouveaux riches was een doorn in het oog van de Albizzi, een oude Florentijnse familie en de machtigste clan in de eerste decennia van de vijftiende eeuw. Ze vreesden dat de Medici hun dominante positie in Florence zouden overnemen en dus keken ze uit naar een manier om met hen af te rekenen. Die kans kregen ze in 1433 toen een regering met een meerderheid aan Albizzi werd uitgeloot. Die aarzelde niet en liet meteen de Medici verbannen. Dat had het vroegtijdige einde van de bankiersfamilie kunnen betekenen als de Albizzi geen onvergefelijke flater begingen. Ze lieten de borse, de lederen zakjes waaruit de leiders voor de volgende regering werden geloot, vullen met namen van eigen mensen, maar ‘vergaten’ de nog overgebleven Medici-supporters te verwijderen.
Doorbraak van de Medici
De kans dat dit gebeurde was waarschijnlijk klein, maar toch: in september 1434, precies één jaar na Cosimo’s verbanning, werd een regering met een meerderheid van Medici-aanhangers ingeloot. Die annuleerde de verbanning en nodigde de clanleider uit naar zijn vaderland terug te keren. Cosimo deed dat niet op klaarlichte dag en met veel trompetgeschal. Neen, hij verkoos ’s nachts en in stilte zijn intrede te doen zodat niemand hem kon verwijten dat hij er een triomftocht van wilde maken. Cosimo’s opzet mislukte, want toen hij de stad naderde liepen de Florentijnen toch uit hun huizen om hem met de nodige egards te ontvangen.
Geïnspireerd door de aanpak van de Albizzi ging Cosimo meteen over tot actie. Hij liet Rinaldo, de leider van de Albizzi, verbannen samen met 73 aanhangers en hij ontnam verschillende grote families hun politieke rechten. Daarenboven liet hij de namen van alle vroegere Albizzi-supporters uit de borse halen en ze vullen met zijn eigen aanhangers, zodat hij de komende jaren verzekerd was van een meerderheid in de regering.
Schijnpact
Deze fortuinlijke coup betekende de definitieve doorbraak van de Medici en vooral van Cosimo. Dertig jaar lang, tot zijn dood in 1464, bestuurde hij Florence, maar niet als een almachtige alleenheerser, zoals men weleens denkt. Florence was immers een republiek met een democratisch ‘ingelote’ regering ondersteund door verschillende eveneens door loterij verkozen commissies. Cosimo kon dus slechts macht uitoefenen via zijn aanhangers die de regering en de commissies bevolkten. Hoe meer aanhangers hij had en hoe meer burgers zijn beleid gunstig gezind waren, hoe sterker hij stond. Cosimo moest dus alles in het werk stellen om een zo groot mogelijke groep Florentijnen voor zich te winnen.
Hij deed dat in de eerste plaats door met de Florentijnse bevolking een subtiel en waarschijnlijk nooit uitgesproken schijnpact te sluiten. Dat zat als volgt in elkaar: niettegenstaande haar diepgewortelde aversie tegen machthebbers stemde de Florentijnse bevolking ermee in zich door de Medici te laten regeren, maar wel onder voorwaarden: ze mochten niet tornen aan de democratische instellingen en zich nooit publiekelijk uiten als de machthebbers van Florence. Want dat zou de door de Florentijnen gekoesterde illusie verbreken dat ze nog steeds in een echte democratie leefden.
Cosimo’s propagandamachine
Daarnaast voerde Cosimo op grote schaal propaganda. Een belangrijk onderdeel daarvan waren zijn immense investeringen in kunst en cultuur. Volgens schattingen zouden de Medici in de periode tussen 1434 en 1471, de hoogdagen van hun bank, 663.755 gouden florijnen aan kunst gespendeerd hebben. Ruwweg komt dat neer op zo’n vijfhonderd miljoen à één miljard euro.
Waaraan besteedde Cosimo dat geld? Een groot deel van zijn pijlen richtte hij op de toonaangevende humanisten in de stad zoals Niccolò Niccoli, Poggio Bracciolini, Ambrogio Traversari, Leonardo Bruni en Marsilio Ficino. Geleerden die niet alleen boeken schreven maar met hun opinies ook de politieke stemming in de stad beïnvloedden. Zo gaf hij de neoplatonist Marsilio Ficino de nodige middelen om alle werken van Plato uit het Grieks in het Latijn te vertalen en om de befaamde Florentijnse Plato Academie op te richten. In ruil bewierookten Ficino en de andere geleerden Cosimo in de voorwoorden van hun boeken en stelden hem en zijn familie voor als wijze, genereuze leiders die ten dienste stonden van de stad.
Mogelijk ging Cosimo’s sponsoring nog een stap en beïnvloedde ze al dan niet bewust de gedachtegang van de humanisten. Hun ideologie onderging in de eerste helft van de 15de eeuw namelijk een opvallende verandering. Daar waar humanisten in de 14de eeuw nog gekant waren tegen het vergaren van rijkdom, stelden ze dit in Cosimo’s tijd voor als een positieve kracht binnen de gemeenschap, tenminste als het leidde tot de verbetering van de stad en de gemeenschap. Deze ideologie ondersteunde Cosimo’s activiteiten als ondernemer en mecenas en werd door hem als geen ander ter harte genomen.
Cosimo investeerde eveneens in architectuur. Hij liet tal van bouwwerken renoveren, zoals het San Marco-klooster en de Basilica di San Lorenzo, hij had een groot aandeel in de bouw van de koepel van de Duomo en hij liet nieuwe gebouwen oprichten zoals zijn eigen palazzo, dat de toon bepaalde voor de burgerlijke architectuur in de eeuwen daarna. Cosimo bestelde ook beeldhouwwerken zoals de David van Donatello en talloze schilderijen die nog altijd befaamd zijn, zoals Gozzoli’s prachtige frescocycus in de Cappella dei Magi in het Palazzo Medici-Riccardi, en Fra Angelico’s schilderijen en fresco’s in het San Marco-klooster.
Het plezier van geld spenderen
Enorme sommen gaf hij uit aan zijn grote hobby, het verzamelen van oude manuscripten. Hij schakelde daarvoor manuscriptenjagers in die heel Europa doorkruisten en een leger van maar liefst 45 klerken die niets anders deden dan antieke manuscripten kopiëren. Dat moest een fortuin hebben gekost want één klerk deed er twee maanden of langer over om een manuscript over te schrijven. Cosimo’s dure liefhebberij mondde uit in een van de grootste bibliotheken in de westerse wereld in die tijd. Deze bibliotheek stelde hij, in tegenstelling tot kloosterbibliotheken, open voor zijn humanistische vrienden en vormde de basis van de door Michelangelo ontworpen Biblioteca Medicea Laurenziana (nog steeds te bezichtigen in San Lorenzo in Florence). Cosimo voedde dus niet alleen de geldbuidel maar ook de breinen van de Florentijnse intellectuele elite.
De vraag die vele historici zich stellen is of Cosimo enkel kunst financierde om propagandistische redenen of dat hij het deed uit waarachtige interesse. Sommigen geloven in de eerste verklaring en stellen Cosimo voor als een cultureel onbeholpen rijkaard die de geleerden en kunstenaars in die tijd uitbuitte om zijn eigen politieke positie te verstevigen. Die mening lijkt me echter moeilijk houdbaar. De verhalen over Cosimo en zijn uitgebreide briefwisseling laten een man zien die echt geïnteresseerd was in kunst en cultuur, die een meer dan behoorlijke culturele bagage bezat en die genoot van het gezelschap van geleerden en kunstenaars zoals Leonardo Bruni, Poggio Bracciolini en Donatello met wie hij nauwe vriendschapsbanden onderhield. Uit zijn mecenaat haalde hij trouwens veel voldoening. Volgens een bewaard gebleven aantekenboekje van een tijdgenoot zei Cosimo daarover: ‘Gedurende vijftig jaar heb ik niets anders gedaan dan geld verdienen en geld spenderen: het werd me duidelijk dat geld spenderen me een groter plezier bezorgt dan het te verdienen.’
Boekhoudersfiguur
Wat voor man was de sterke man achter de schermen van deze artistiek hoogstaande en dynamische gemeenschap? Hij was zeker geen flamboyante, charismatische persoonlijkheid á la Richard Branson of Barack Obama. Niet het type leider waar mensen warm voor lopen, maar veeleer het tegenovergestelde: een boekhoudersfiguur die het liefst op de achtergrond bleef, alsof hij de adviezen van zijn vader op diens sterfbed – ‘geef niet je mening, hou je gedeisd!’ – getrouw opvolgde zoals bij zijn nachtelijke terugkeer naar Florence. Al te openlijk machtsvertoon moest hij vermijden dus gaf hij steeds de indruk bescheiden te zijn, ontkende steevast dat hij de stad regeerde en bleef zoveel mogelijk achter de schermen om vandaaruit zijn mensen te sturen.
Schijnbaar lijnrecht tegenover Cosimo’s gereserveerdheid stond een heel andere karaktertrek: een opvallende en zelfs extreme openheid voor avant-gardekunst en voor geleerden en kunstenaars die er afwijkende visies op nahielden zoals Donatello en Fra Filippo Lippi. Een mooi voorbeeld is Cosimo’s steun aan Donatello’s tweede David-beeld (ca. 1430-1460), hét hoogtepunt van de vroegrenaissance-beeldhouwkunst en vandaag te bewonderen in het Bargello-museum in Florence. Het was het eerste vrijstaande naakt sinds de oudheid, maar vooral op inhoudelijk en conceptueel vlak was het vernieuwend. Donatello stelde de door heel Florence vereerde held David, de verdediger van de republikeinse vrijheid, niet voor als een stoere krijger maar als een sensuele hermafrodiet, een ambigue mengeling van jongensachtige en vrouwelijke kenmerken. Je kan er niet omheen: het standbeeld bezit een homo-erotische en decadente uitstraling, een eigenzinnige interpretatie van de figuur David, waarvan het publiek destijds eerder heldhaftigheid, sluwheid en vastberadenheid verwachtte. Toch liet Cosimo Donatello zijn gang gaan – misschien spoorde hij hem zelfs aan, aangezien wetenschappers aannemen dat opdrachtgevers vaak grote invloed hadden op het thema en de uitvoering van een kunstwerk – en plaatste het kunstwerk vervolgens in zijn huis. Niet ergens verscholen in een achtertuintje, maar in het cortile (de binnenplaats) van het Palazzo Medici, net achter de hoofdingang. Iedereen die binnenkwam, alle notabelen, binnen- en buitenlandse handelaars, priesters en bisschoppen, prinsen en regeringsleiders, moesten het beeld passeren. Ik neem aan dat velen van hen het geïnterpreteerd zullen hebben als een statement van Cosimo, een teken dat hij zijn nek uitstak voor vernieuwende, complexe en provocatieve kunst en een signaal aan de kunstenaars en de burgerij dat dit soort vernieuwingen gewenst was, misschien zelfs de norm moest worden.
Grootste troef
Dit is dus het profiel van de leider van een van de meest creatieve gemeenschappen uit onze westerse geschiedenis: een sluwe zakenman en politicus die zijn omgeving meesterlijk wist te controleren. Een man met een bovengemiddelde culturele bagage die tot op zekere hoogte de kunstenaars begreep maar vanwege de spelregels van het republikeinse Florence niet zelf de vedette kon spelen en zo de publieke aandacht wegnemen van de kunstenaars en hun werk. Een man, ten slotte, die ondanks zijn conservatieve politieke instinct op een enthousiaste manier openstond voor culturele vernieuwing en vernieuwers publiekelijk steunde. Zijn ogenschijnlijke bescheidenheid en gebrek aan charisma waren dus geen handicaps bij het leiden van de geniale bende kunstenaars en denkers in Florence, maar misschien wel zijn grootste troef.
Cosimo’s kleinzoon Lorenzo de’ Medici, ‘il Magnifico’
Lorenzo de’ Medici (1449-1492) kwam vijf jaar na de dood van Cosimo aan de macht. Hij was een heel ander type leider. In tegenstelling tot zijn grootvader wilde hij wel aanzien als leider en dus regeerde hij met panache en besteedde veel aandacht aan hoe hij in de geschiedenisboeken zou komen. Maar Lorenzo was geen goed zakenman – hij hield zelfs niet van zakendoen – en maakte enkele kapitale fouten die de Medici-bank deed afglijden naar het bankroet. Daardoor beschikte hij niet over het nodige geld om zelf veel kunst te bestellen met als gevolg dat vele artiesten geleidelijk aan Florence verlieten. Lorenzo’s grote verdienste is dat hij de Florentijnse kunstenaars aanbeval bij buitenlandse machtshebbers en vooral bij de paus in Rome waar kunstenaars als Michelangelo hun grootste artistieke successen behaalden.